Vaak gebeurt het dat voor oudere gebouwen geen vergunningen gekend zijn. Of dat het moeilijk is om de exacte vergunningssituatie te achterhalen. Dit wil echter niet zeggen dat er niets meer mogelijk is. Onder bepaalde voorwaarden zal het gebouw kunnen genieten van het vermoeden van vergunning. In dit artikel vindt u meer uitleg.
De oorsprong van het vermoeden van vergunning
De eerste stedenbouwwet dateert van 1962. Vanaf dit moment was in principe voor het oprichten van een constructie een vergunning nodig. Vaak werd deze verplichting echter niet nageleefd. Ook werden hier weinig controles op uitgevoerd. Of was er bij de gemeente nog geen uitgetekende procedure om een vergunning aan te vragen.
Dit alles maakt dat het voor oude constructies vaak moeilijk aan te tonen is wat de juiste geschiedenis is. Omwille van deze reden voerde men het vermoeden van vergunning in. Als een constructie aan bepaalde voorwaarden voldoet, beschouwt men het gebouw dan als opgericht op basis van een geldige vergunning.
Het belang van het vermoeden van vergunning bij een vergunningsaanvraag
Het vermoeden speelt vooral een rol bij het verbouwen of herbouwen van een gebouw. Kunt u niet aantonen dat het gebouw reeds vergund werd of wordt vermoed vergund te zijn? Dan dient u een regularisatievergunning aan te vragen voor het gehele gebouw.
Lees hier meer over een bouwmisdrijf regulariseren.
Het vermoeden van vergunning en zonevreemde woningen
Ook speelt het vermoeden een belangrijke rol bij vergunningen voor zonevreemde woningen. Voor zulke woningen kan men enkel nog een vergunning verkrijgen indien men aantoont dat het gebouw hoofdzakelijk vergund is. Nu het hier vaak om oude woningen gaat, biedt het vermoeden hier mogelijks een uitkomst.
Hier vindt u meer informatie over wat mogelijk is bij een zonevreemde woning.
Twee types vermoeden van vergunning
Afhankelijk van het tijdstip waarop het gebouw werd opgericht, maakt de regelgeving een onderscheid tussen twee types vermoeden van vergunning:
- Voor gebouwen die werden opgericht voor 22 april 1962 spreekt men van een onweerlegbaar vermoeden van vergunning. Dit wil zeggen dat er geen tegenbewijs meer mogelijk is.
- Voor gebouwen die werden opgericht tussen 22 april 1962 en de eerste inwerkingtreding van het Gewestplan, is het vermoeden weerlegbaar. Voor het Gewestplan Antwerpen is de eerste datum van inwerkingtreding bijvoorbeeld 9 november 1979.
In dit laatste geval is een beperkt tegenbewijs nog mogelijk. Het vermoeden kan worden weerlegd op basis van een proces-verbaal of een niet-anoniem bezwaarschrift. Dit telkens opgesteld binnen een termijn van 5 jaar na het optrekken of plaatsen van de constructie.
De voorwaarden voor het vermoeden van vergunning
Bij het toepassen van het vermoeden speelt het leveren van voldoende bewijs een belangrijke rol. U zal moeten bewijzen dat:
- het gebouw reeds voor een bepaalde datum werd opgericht.
- het gebouw nu nog steeds in deze vorm aanwezig is.
Dit kan bijvoorbeeld aan de hand van (lucht)foto’s, facturen, etc. U bent hier in principe vrij in.
Besluit
Het vermoeden speelt een belangrijke rol bij het aanvragen van vergunningen voor oudere gebouwen. Dit omdat voor deze gebouwen de vergunningssituatie vaak onduidelijk is. Ook voor zonevreemde gebouwen speelt het vermoeden een belangrijke rol. Om een vergunning te kunnen krijgen voor zo een gebouw, zal u immers moeten aantonen dat dit hoofdzakelijk vergund is. Het vermoeden van vergunning kan hier dan een oplossing voor bieden.
Of u het vermoeden van vergunning kan gebruiken, hangt af of er voldoende bewijs is dat het gebouw zoals het er nu staat, werd opgericht voor een bepaalde datum. Dit is echter niet steeds even eenvoudig.
Heeft u vragen over het vermoeden van vergunning of de manier waarop u dit kan bewijzen? Neem dan gerust contact op.